vrijdag 25 november 2016

Nooitgedagt uit IJlst: schaatsen, speelgoed en beitels.

Vitrine Nooitgedagt schaatsmuseum Hindeloopen


Nooitgedagt in IJlst werd bekend om de schaatsen die er werden geproduceerd de zgn. "houtjes".
Jan Jarings Nooitgedagt begon in 1865 op een zolderwerkplaats aan de Eegracht met het maken van schaven en schaatsen. Houtbewerkingsgereedschap zoals beitels en schaven en ook werkbanken waren de belangrijkste bron van inkomsten, de schaatsen waren in feite bijproducten.
De productie nam steeds grotere vormen aan de zolderwerkplaats was al gauw te klein , het pand er naast werd aan gekocht en later nog meer panden waarbij zelfs een rij woonhuizen moest worden gesloopt, dit alles om aan de toenemende vraag te kunnen  voldoen.
Nooitgedagt & Zn. was in het centrum van IJlst gevestigd, er bestond zelfs een spoorlijntje dat voor een verbinding zorgde met de droogloodsen (voor het hout) die tegenover de fabriek waren gesitueerd.
Het produceren van schaatsen vond handmatig plaats, twee zonen gaan in 1898 in Duitsland stage lopen bij een schaatsfabriek waar de schaatsen fabrieksmatig werden geproduceerd, bij terugkomst in IJlst wordt dit snel ingevoerd, in 1935 wordt de fabriek gemoderniseerd en telt 56 medewerkers.
Zowel koningin Wilhelmina als Juliana schaatsten op Nooitgedagt schaatsen, men was eigenlijk hofleverancier, pas veel later zou men het predicaat Koninklijk ontvangen.
Met strenge winters werden er wekelijks 7.000 paar schaatsen gemaakt, in 1956 is de productie van houten schaatsen 80.000 paar per jaar, in 1959 begint Nooitgedagt met de ontwikkeling en de productie van noren in 1960 worden 45.000 metalen en noren en 75.000 houten schaatsen geproduceerd. Doordat de productie in Japan veel goedkoper is wordt deze gedeeltelijk uitbesteed naar dat land. De winters worden zachter zodat ook de verkoop van schaatsen stagneert Nooitgedagt blijft met voorraden schaatsen zitten. Exact na 100 jaar wordt besloten de productie van schaatsen te stoppen in 1975 zijn de laatste schaatsen uit het magazijn verkocht.
Het hout dat bij de productie van gereedschap en schaatsen overbleef werd in de dertiger jaren gebruikt om speelgoed van te maken dit kwam in de crisis jaren goed uit.
Later ging men van betere houtsoorten  nieuwe modellen vervaardigen, Nooitgedagt werd een begrip in de speelgoedwereld er werd zelfs geëxporteerd. Door de opkomst van plastic speelgoed en de concurrentie uit het Oostblok werd de productie van speelgoed in 1975 beëindigd.
Nadat de schaatsen en het het speelgoed beiden uit het assortiment waren verdwenen, dacht men het hiaat op te vullen door het gereedschap assortiment uit te breiden men besloot zich op de "sterke"
producten uit het sortiment toe te leggen, beitels en meetgereedschap. Afzet vond vnl. plaats naar het buitenland in de zeventiger en tachtiger jaren werden meer dan 1,2 miljoen beitels gemaakt en behoorde Nooitgedagt tot een van de grootste beitelfabrikanten  ter wereld.
Rond 1990 week men uit naar het industrieterrein buiten IJlst waar een nieuwe vestiging door prinses Margriet werd geopend. Begin 2000 werd Nooitgedagt overgenomen door een buitenlands bedrijf, dit sloot enkele jaren later de vestiging in IJlst, het doek viel voor Koninklijke Nooitgedagt.

In een van de kantoorunits op het oude fabrieksterrein in het centrum van IJlst is in 2006 een Doe- en Kijk centrum Nooitgedagt gevestigd, men kan daar de historie en de producten van Nooitgedagt 
nog bewonderen, er zijn plannen om elders een museum te gaan starten.


vrijdag 18 november 2016

Gevlogen boven Nederland: McDonnell Douglas F-4E Phantom II.

F-4E Phantom's stijgen op vanaf Soesterberg


De F-4 E Phantom II is een tweepersoons tweemotorig supersonische onderscheppingsjager.
Het toestel werd oorspronkelijk ontwikkeld voor de US Navy, die behoefte had aan een supersonisch gevechtsvliegtuig dat vanaf vliegkampschepen kon opereren.
Op 25 juli 1955 bestelde de US Navy twee XH 4H-1 test toestellen. De Phantom maakte zijn eerste vlucht op 27 met 1958. In 1962 bestelde de USAF 2 versies van de Phantom: de F-110A jager en de RF-110A fotoverkenner. Het zou dus een nieuw "century" gevechtsvliegtuig moeten worden, maar omdat de US Navy en de US Air Force overeengekomen waren om gezamenlijk gebruikte vliegtuigen dezelfde aanduiding te geven, bleef en werd het dus de F-4 voor de Phantom. De luchtmacht versie kon in de lucht worden bijgetankt. De F-4E beschikte over meer krachtige motoren, een 20mm kanon met roterende lopen onder de neus en een verbeterde radar. De Amerikaanse stuntteams de "Thunderbirds" van de US Air Force en de "Blue Angels" van de US Navy hebben vier seizoenen met de Phantom gevlogen.
In 1969 ontving het 32nd Tactical Fighter Squadron op de vliegbasis Soesterberg als eerste USAFE eenheid in Europa, 18 F-4E Phantoms, ter vervanging van de F-102A Delta Dagger, op dat moment de modernste jager. De eerste twee toestellen arriveerden op 6 augustus en waren rechtstreeks vanaf Florida naar Nederland gevlogen; vliegtijd 10 uur en 10 minuten. Bij aankomst was brigade-generaal Charles E. "Chuck" Yeager aanwezig (de eerste man die de geluidsbarrière doorbrak). In het voorjaar van van 1976 ontving het squadron nieuwe Phantoms die waren voorzien van een televisiecamera met een zoomlens, die een doel op grote afstand kon identificeren en een Pave tack richtsysteem dat een raket onder alle weersomstandigheden naar zijn doel kan begeleiden. Op 29 augustus 1977 crashte een Phantom waarbij Mikey Johnston en Pat Podron nabij Terschelling in de Noordzee omkwamen, het toestel bleek bewapend te zijn geweest met scherpe raketten en munitie, volgens de officiële versie van het rapport had het toestel met zijn vliegtuigtips de golven geraakt!? Een andere versie heeft het over een onderschepping (vandaar de bewapening) waarbij men naar een schotelvormig object op zoek was.  In 1970 verscheen de CR staartcode op de Phantom: het Wolfshond embleem werd op de linker luchtinlaat aangebracht en het embleem van de 17e luchtmacht op de rechter luchtinlaat. De bovenkant van het verticale staartvlak werd voorzien van een groen met oranje band.
In 1978 werden de Phantoms vervangen door de F-15A Eagle.



vrijdag 11 november 2016

De strijd van de Shell tanker Ondina in de Indische oceaan.

Strijd van de Shell tanker Ondina met de twee Japanse hulpkruisers.

In de hal van het oude Shell kantoor aan de Carel van Bylandtlaan in den Haag werden na de Tweede Wereldoorlog een aantal marmeren platen opgehangen met daarop vermeld de namen van de medewerkers van de Nederlandse Shell groepsbedrijven die in de oorlog het leven hadden verloren,
503 namen, van Shell mensen in het verzet, die in Duitse of Japanse kampen omkwamen en zij die in actieve dienst sneuvelden.

Bijzonder is de inzet van de bemanning van het motortankschip Ondina van 6.341 ton afkomstig van de scheepvaartmaatschappij  van de Shell, La Corona.
Het M.S. Ondina voer op 11 november 1942 op de Indische Oceaan op weg van Fremantle naar Abadan, waarbij het werd begeleid door de "Bengal" een mijnenveger/korvet van de Brits-Indische marine dat slechts licht bewapend was, toen het werd aangevallen door twee Japanse hulpkruisers.
De Ondina was bewapend met 1 kanon van 10,5 cm, de Japanners de Hokoku Maru en de Aikoku Maru waren bewapend met 6 kanonnen van 5,5 inch elk, tevens hadden zij beide vliegtuigen bij zich en hadden torpedo bewapening. De schepen waren respectievelijk 10.000 en 7.000 ton.
De Bengal zette koers richting Japanse schepen om de Ondina de kans te geven weg te komen, de Bengal viel als eerste aan maar ook de Ondina bood de strijd aan met de Japanners.
Het grootste Japanse schip de Hokoku Maru kreeg een voltreffer afkomstig van de Ondina, de kruitkamer werd geraakt waarna het schip ontplofte hierbij kwamen 76 Japanners om.
Na een strijd van een half uur had de Ondina geen munitie meer en moest de strijd staken, de kapitein W. Horsman was op de brug gedood, de bemanning ging in de sloepen en werd daarna door de Japanners beschoten waarbij vier van de bemanningsleden van de Ondina om het leven kwamen.
De Japanners probeerden toen de Ondina te torpederen wat niet lukte het schip bleef drijven.
Na het vertrek van de de Japanse hulpkruiser Aikoku Maru keerden de bemanningsleden terug naar de zwaar gehavende Ondina, de schade werd zo goed als dat kon hersteld, en men wist veilig de Australische haven Fremantle binnen te lopen.
De Bengal had intussen koers gezet naar Colombo waar men op 23 november arriveerde, in de veronderstelling dat de Ondina was gezonken.
De bemanning van de Ondina ontving de "Koninklijke Vermelding bij Dagorder" een collectieve onderscheiding voor de gehele bemanning, gezagvoerder W. Horstman kreeg postuum de Militaire Willemsorde als mede de 2e officier Bartele Broer Bakker, Rehwinkel ontving de Bronzen Leeuw terwijl enkele andere bemanningsleden het Bronzen Kruis ontvingen.
Een schilderij van het treffen op de Indische oceaan heeft jaren in directie kamer van het Shell kantoor gehangen, in het hoofdkantoor van Shell tankers in Rotterdam hing de scheepsbel van de Ondina met een bronzen plaat waarop de Koninklijke vermelding bij Dagorder staat.

De Ondina werd gerepareerd en deed de rest van de Tweede Wereldoorlog dienst, en was in december 1944 de eerste tanker die met olieproducten de haven van Antwerpen aandeed. De Ondina was tevens de eerste tanker die na de oorlog op 16 juni 1945 de haven van Rotterdam binnen liep.


zaterdag 5 november 2016

Makkumer aardewerk: Koninklijke Tichelaar.

It sil heve Elfstedenbrug bij Gytsjerk Tichelaar tegels uit Makkum












Koninklijke Tichelaar uit Makkum wordt wel het oudste bedrijf in Nederland genoemd en dateert uit 1572. Een kaart uit de atlas van Caspar Robles laat op de plek waar tot voor kort de fabriek stond een steenfabriek zien en is het oudste bewijs van een lange bedrijfsgeschiedenis.
In 1640 wordt het een familiebedrijf wanneer Freek Jans het koopt en zich Tichelaar (tegelaar) gaat noemen, vanaf dat moment ontstaat de familie Tichelaar die verbonden zal blijven met het bedrijf.
Jan Pieter Tichelaar 1997-2014 was de laatste directeur, werden er in het begin alleen bakstenen en tegels geproduceerd vanaf 1890 word er een begin gemaakt met ambachtelijk  sieraardewerk, in 1960 verkreeg het bedrijf het predicaat Koninklijk.
In de 18e en 19e eeuw werden er in de gleibakkerij naast tegels ook schotels voor dagelijks gebruik geproduceerd. Toen de vraag naar schotels verminderde brachten Jelmer en Jan Tichelaar een vernieuwingsproces op gang waardoor het bedrijf in staat zou zijn sieraardewerk te produceren, de Majolica techniek werd toegepast, gipsvormen doen hun intrede waarmee het assortiment aanzienlijk kon worden vergroot. De klei wordt na het drogen gebakken tot biscuit ook wel rauwgoed genoemd. Er worden twee soorten glazuur toegepast die in het bedrijf zelf worden vervaardigd transparant loodglazuur en dekkend tin glazuur. Kunstschilders brengen in het atelier hun decoraties aan waarna het aardewerk een tweede maal wordt gebakken. Tichelaar gebruikt 5 kleuren verf: blauw, paars, groen, geel en oranje wat het Makkumer aardewerk heel herkenbaar maakt.
In 1975 ging men deels over tot de vervaardiging van vloertegels wat geen succes bleek te zijn, waarna men overschakelde op de fabricage van nokvorsten voor rieten daken, tegels voor tegelkachels en gevelbekledingssystemen.
Het traditioneel sieraardewerk en tegels wordt nu op 1 maal per kwartaal op aanvraag geproduceerd. Het bezoekerscentrum en bijbehorende winkel, de rondleidingen door het bedrijf het bezoek aan het atelier, destijds een toeristische attractie, het is allemaal niet meer.
Men levert nu meer maatwerk o.a. voor kunstenaars en architecten, naast een groeiende collectie bouw keramische producten op het gebied gevelbekleding en interieur toepassingen.
De klei wordt nog steeds voor een groot deel uit de lokale bodem gewonnen.
Veelzijdige toepassingen zoals in de North Delegates lounge van de V.N. in New York en de wandbekleding van de brug bij Giekerk zorgen ervoor dat Kon. Tichelaar zijn vooraanstaande positie in de wereld weet te behouden.