loodsbotter Texelstroom 1906. |
Loodswerk werd in het verre verleden verricht door ter plaatse zeer goed bekende lokale vissers, die zich bij de zeeschepen aanboden om de kapitein te assisteren bij het binnenvaren van havens en moeilijk begaanbare (binnen)wateren.
Zij hadden hiervoor een snel schip nodig waar de vissersboot uitstekend aan voldeed op deze manier verdiende de visser er wat aan geld bij.
In de Franse Tijd kwam de verantwoordelijkheid voor het loodswezen geheel bij het departement van Marine te liggen.
Loodswezen en vaarwegmarkering vielen onder een bestuur opgesplitst in een Noordelijk en Zuidelijk departement in 1830 samengevoegd tot een afdeling onder een Inspecteur Generaal, wat overigens in Groot Brittannië al sinds Hendrik VIII (1514) met de oprichting van Trinity House was bereikt.
In de eerste helft van de 19 eeuw waren er in Nederland voor het loodsen van zeeschepen twee soorten loodsen: staatsloodsen en loodsen die lid waren van particuliere loodsen verenigingen, in de praktijk een onwerkbare situatie.
Alleen op de binnenwateren waren particuliere loodsen werkzaam, veelal oud schippers die bekend waren met het plaatselijke vaarwater.
In 1859 werd de Loodsenwet van kracht en ontstond een nieuwe organisatievorm een Rijksloodswezen waarin Staats en particuliere loodsen werden samengevoegd, het kwam te resulteren onder het ministerie van Marine later Defensie en werd op den duur een sluitpost van de begroting wat weer resulteerde in zuinigheid en gebrek aan inzicht.
In 1958 gingen de loodsen zich organiseren, in 1982 werd een rapport uitgebracht waarin werd voorgesteld dat privatiseren een goede optie zou zijn en wat in 1988 dan ook geschiedde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten